Quo vadis? Een verkenning van recente ontwikkelingen in de behandeling van zedendelinquenten

Kasia Uzieblo, Tine Vertommen, Minne De Boeck, Lonneke Lemlijn, Wineke Smid, Kris Goethals

| Tijdschrift Klinische Psychologie, 2016, 46(4), 263-270 |

Inleiding
De laatste decennia is er in toenemende mate maatschappelijke en politieke aandacht voor
de hulpverlening aan daders van seksueel geweld. Die toename piekt doorgaans bij de bekendmaking
van spraakmakende seksuele misdrijven die de schade van seksueel geweld
voor slachtoffer en maatschappij tentoonspreiden. Hierbij verwacht de maatschappij van
onder meer de hulpverlener dat de kans op recidive bij iedere dader tot een minimum - en bij
voorkeur tot nul - herleid wordt. Maar hoe succesvol zijn de huidige behandelingsprogramma’s
voor daders van seksueel geweld? Begrijpt de wetenschap de onderliggende mechanismen
van seksueel geweld al voldoende? Zijn wij in staat om deviante seksuele voorkeuren
tijdig te detecteren en recidive te voorspellen? Dat zijn prangende vragen. Op 17 en 18 maart
2016 vond op de campus van de Thomas More Hogeschool te Antwerpen een grootschalig
congres plaats over de behandeling van zedendelinquenten. Voor dat congres werd samengewerkt
tussen de expertise-eenheid Toegepaste Forensische Psychologie van Thomas More,
het Universitair Forensisch Centrum (onderdeel van de Universitaire Ziekenhuisdienst Psychiatrie
van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen) en de Nederlandse afdeling van de Association
for the Treatment of Sexual Abusers (NL-ATSA).
Met als titel At the crossroads: Future directions in sex offender treatment richtte het congres zich op
de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen in de theorievorming over zedendelinquentie,
en op de psychodiagnostiek bij en de behandeling van zedendelinquenten. De focus lag hierbij
op de implicaties van de wetenschappelijke ontwikkelingen voor de praktijk. Niet minder
dan dertien internationaal gerenommeerde sprekers waren bereid om voor de deelnemers
deze vertaalslag vanuit de theorie naar de praktijk te maken. De behoefte aan een praktijkgericht
congres was duidelijk groot: ruim 260 practici uit onder andere België, Nederland,
Duitsland en zelfs Australië namen deel aan het congres. Deze bijdrage bevat een beknopte
weergave van de lezingen die een antwoord proberen te geven op de hierboven geformuleerde vragen.