De wet op de GGZ-beroepen: luik klinische psychologie

Een autonoom beroep

De klinisch psycholoog werd erkend binnen het hoofdstuk 1 van de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen naast vb. de arts, de apotheker, de tandarts als een autonome zorgverstrekker. Onder de uitoefening van de klinische psychologie wordt verstaan: “het gewoonlijk verrichten van handelingen die tot doel hebben of worden voorgesteld tot doel te hebben, bij een mens en in een wetenschappelijk onderbouwd klinisch psychologisch referentiekader, de preventie, het onderzoek, het opsporen of het stellen van een psychodiagnose van echt dan wel ingebeeld psychisch of psychosomatisch lijden en die persoon te behandelen of te begeleiden.

Wat betekent deze definitie nu eigenlijk op het terrein? Eerst en vooral is de erkenning binnen het hoofdstuk van de autonome beroepen van belang. Het betekent dat niemand de klinisch psycholoog kan zeggen hoe hij of zij te werk zou moeten gaan. De discussie tussen de arts en de psycholoog is daarmee definitief van de baan. Wel is het zo dat artsen ook bevoegd blijven voor klinische psychologie, al heeft het Grondwettelijk Hof in haar arrest hier ook meteen een interpretatie aan gegeven:  "Het staat vast, rekening houdend met hetgeen, onder meer inzake de beoogde interdisciplinaire aanpak, in de in B.2.5 aangehaalde parlementaire voorbereiding uitdrukkelijk wordt vermeld dat een huisarts zonder bijkomende expertise in de geestelijke gezondheidszorg zich zal dienen te beperken tot het verstrekken van handelingen die behoren tot het domein van de raadgeving, waarbij de arts, wanneer de noden van de patiënt dat vereisen, ertoe gehouden is die laatstgenoemde door te verwijzen naar een klinisch psycholoog of een klinisch orthopedagoog, wat overigens behoort tot de interdisciplinaire aanpak die de wetgever nastreeft, zoals in B.2.5 is vermeld."

Wat mogen we nu precies gaan doen? De definitie is een erg ruime definitie en laat de klinisch psycholoog precies datgene doen waarvoor hij opgeleid is. We kunnen aan preventie doen, aan psychodiagnostiek (tot en met het stellen van een psychodiagnose!), maar zelfs de begeleiding en de behandeling van psychisch en psychosomatisch lijden. 

Wat met de collega’s gezondheidspsychologen? De afbakening van de “patiënt – populatie” wordt gemaakt door te spreken over (ingebeeld) psychisch of psychosomatisch lijden. Het gaat dus niet over de hele patiënt met gezondheidsklachten. Dat laatste zal uiteraard betreurd worden door diegenen onder ons die vooral met gezondheidspsychologie bezig zijn. Men moet uiteraard begrijpen dat in de onderhandelingen met collega’s artsen het onmogelijk was om autonomie te verkrijgen om klinisch psychologische zorg te verstrekken aan de gehele patiëntpopulatie. Niettemin is de term “psychosomatisch” toch ook erg ruim te interpreteren.

Wie komt in aanmerking voor de erkenning tot klinisch psycholoog?

In tegenstelling tot de wet van 1993 die de titel van psycholoog beschermt, zal deze erkenning niet gekoppeld worden aan diploma’s. Het huidige wetsvoorstel biedt een kader met algemene criteria, die later ingevuld zullen moeten worden door de Federale Raad voor klinische psychologie en klinische orthopedagogiek. Deze algemene criteria zijn dat men minimum een 5 – jarige masteropleiding in het domein van de klinische psychologie, met inbegrip van een stage in het domein van de klinische psychologie moet hebben gevolgd. Bovendien zal er een bijkomend jaar professionele stage gevraagd worden vanaf het academiejaar 2017 - 2018

Echter, welke opleidingen begrepen kunnen worden als opleidingen in de klinische psychologie en welke stages begrepen kunnen worden als stages in het domein van de klinische psychologie zullen voorwerp van discussie worden binnen de Federale Raad voor de GGZ - beroepen.

In afwachting van deze besluitvorming heeft de wetgever, op vraag van de BFP, overgangsmaatregelen voorzien voor alle psychologen, mits ze 3 jaar relevante beroepservaring in het domein van de klinische psychologie kunnen aantonen. Dit was belangrijk voor ons, aangezien het hier gaat om een nieuwe wet, die duidelijkheid biedt naar de toekomst toe (de wet ging pas van start in 2016). Men kan de collegae uit het verleden immers niet verwijten dat ze toch in de gezondheidszorg zijn gaan werken, ook al hebben ze geen basisopleiding in de klinische psychologie genoten. Voor die collegae moest er dus zeker een oplossing gecreëerd worden.

Wat met de klinisch orthopedagogen?

Dankzij de steun van de BFP zijn de orthopedagogen er dan toch in geslaagd om een aparte erkenning te bekomen, zij het zonder aparte structuren. Het gaat hier over een erkenning voor het beroep van “klinisch” orthopedagoog en niet over het beroep van orthopedagoog, naar analogie met de klinische psychologie. Om tegemoet te komen aan de verzuchtingen van de minister werd de definitie van de klinische orthopedagogiek enigszins aangepast. Er diende immers een duidelijk onderscheid gemaakt te worden met de klinisch psycholoog, indien men een aparte erkenning wilde. Zo is er geen sprake meer van behandeling van psychisch of psychosomatisch lijden. Het domein van de klinische orthopedagogiek gaat over problemen met opvoeding, gedrag, ontwikkeling en de scholing van deze mensen. 

De Federale Raad voor de GGZ - beroepen

Er zal een Federale Raad voor de GGZ - beroepen opgericht worden. Deze zal tot taak hebben om de minister van Volksgezondheid te adviseren in alles wat te maken heeft met de erkenning en de praktijkvoering van de GGZ - beroepen. Ze zal zich tevens bezig houden met het verder specifiëren van de erkenningscriteria. Deze zullen dan gehanteerd worden door een erkenningscommissie, die echter na de zesde staatshervorming, georganiseerd zal worden door de Gemeenschappen.

De samenstelling van deze Federale Raad zal bestaan uit:

  • 16 klinisch psychologen
  • 4 klinisch orthopedagogen
  • 8 artsen

Bovendien dient de Raad voor de helft te bestaan uit academici en voor de andere helft uit clinici. Ook het taalevenwicht dient gerespecteerd te worden. 

Op het eerste zicht lijkt de raad onevenwichtig samengesteld. Nochtans is de verhouding klinisch psychologen vs klinisch orthopedagogen billijk en in verhouding met het eigenlijke werkveld. De VVKP begrijpt echter dat er hierdoor enige ongerustheid is bij de orthopedagogen en verzekert de collega's dat de psychologen geenszins de intentie hebben om zich te mengen in de materies die exclusief voor de orthopedagogen zijn.

Al bij al is de VVKP tevreden over dit luik van de klinische psychologie wat ons ruime bevoegdheden zal geven, ons de mogelijkheid biedt om onze job uit te oefenen zoals we zijn opgeleid en vergelijkbare bevoegdheden zoals onze Europese en internationale collega’s. 

Wij zijn tevreden. We wilden een autonome positie voor de klinisch psycholoog met een eigen adviesorgaan zodat we kunnen beginnen met het systeem van binnenuit bij te sturen.

Koen Lowet
Nuttige documentatie