Eetstoornissen zijn een diverse problematiek.  Hoewel de diagnose ‘eetstoornis’ bij velen spontaan de associatie oproept met magere tienermeisjes die te weinig eten, komen ze voor op elk gewicht, hebben ze verschillende uitingsvormen, komen ze voor bij meisjes en jongens, en zijn ze niet beperkt tot de adolescentie. In de DSM-5 (APA, 2013) werden de criteria en categorieën van de verschillende eetstoornissen aangepast om deze diversiteit te weerspiegelen. Zo zijn menstruatieproblemen niet langer een criterium, wat diagnose bij jongens faciliteert. Naast de ‘klassieke’ eetstoornissen, anorexia nervosa en boulimia nervosa, werd de eetbuistoornis toegevoegd als aparte categorie. De vermijdende/restrictieve voedselinnamestoornis, die zowel bij kinderen als volwassenen gediagnosticeerd kan worden, vervangt de diagnose ‘voedingsstoornissen op zuigelingen- of vroege kinderleeftijd’.  


Heel wat ambulante hulpverleners voelen voorbehoud om met patiënten met een eetstoornis te werken: het lijkt een moeilijke, hardnekkige problematiek, en er zijn medische risico’s (Thompson-Brenner et al., 2012). Toch kan de meerderheid van de eetstoornissen ambulant behandeld worden door de klinisch psycholoog, gesteund vanuit een multidisciplinaire samenwerking met de huisarts en diëtist (Trimbos & NAE, 2017). Bovendien zal elke klinisch psycholoog te maken krijgen met personen die risico lopen om verstoord eetgedrag te ontwikkelen, en zijn heel wat doelstellingen in de behandeling gelijklopend met andere problematieken. 


Ondanks hun verschillende verschijningsvormen en triggers die gekoppeld kunnen zijn aan ontwikkelingsfase of voorgeschiedenis, zijn er heel wat gelijkenissen tussen personen die een eetstoornis ontwikkelen. Doorgaans is er lijngedrag of zijn er lijnpogingen (lijngericht denken), vaak vanuit lichaamsontevredenheid. Hierbij wordt de zelfwaardering heel sterk bepaald door de perceptie van het eigen gewicht en de lichaamsvormen. Dat lijngedrag kan extremer worden en/of eetbuien uitlokken, die op hun beurt compensatiegedrag of nieuwe lijnpogingen in gang kunnen zetten (Fairburn et al., 2003). Problemen in zelf- en lichaamsbeeld, (andere) emotionele problemen en het reguleren van negatieve emoties, en interpersoonlijke problemen, zijn belangrijke risicofactoren van verstoord eetgedrag, dat gepaard kan gaan met gewichtsproblemen (Fairburn et al., 2003; Pennesi & Wade, 2015). Het is dan ook essentieel dat in de aanpak van het gewichtsprobleem geen risicofactoren worden uitgelokt of versterkt, zoals lichaamsontevredenheid.


Eetstoornissen evolueren, en personen die hulp zoeken hebben vaak een ernstiger en hardnekkiger ziektebeeld, waarbij (partieel) herstel meerdere jaren duurt. Vroegdetectie en vroeginterventie zijn dus bij eetstoornissen van groot belang. Waar herstelcriteria vroeger vooral gericht waren op de fysieke symptomen (herstel van gewicht en eetgedrag), wordt recenter ook erkenning gegeven aan psychosociaal herstel, dat meer tijd in beslag neemt. Hierbij denken we onder meer aan de houding t.o.v. eten en gewicht,  zelfwaarde, en het (terug) opnemen van studie of werk en sociale activiteiten (Trimbos & NAE, 2017).