Het casusgebonden overleg in het 'Protocol van Moed' in Antwerpen: preventie met respect voor het beroepsgeheim?

Hanne Op de Beeck

| Tijdschrift Klinische Psychologie, 2015, 45(4), 232-239 |

Inleiding
Het experiment met het ‘Protocol van Moed’ (hierna het Protocol genoemd) liep van januari
2012 tot en met december 2013 in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen. In dat
experiment maakten politie, justitie, hulp- en zorgverlening afspraken om in acute en complexe
zaken van kindermishandeling de betrokken kinderen zo snel en zo efficiënt mogelijk
veilig te stellen.1 Het Protocol voorzag hiervoor in de volgende mogelijkheden: 1) melding
door hulpverleners van een acute situatie van kindermishandeling aan het parket op basis
van artikel 458bis Strafwetboek of op basis van de noodtoestand; 2) casusgebonden overleg
tussen parket en hulpverlening over een chronische situatie van kindermishandeling;
3) het stellen van vragen door het parket/de politie over hulpverlening aan een individuele
cliënt; 4) het inwinnen van informatie bij het parket door het Comité voor Bijzondere
Jeugdzorg (CBJ)2 of het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) in het kader van een
risico-inschatting.
In deze bijdrage wordt enkel ingegaan op het casusgebonden overleg, omdat dat in het Protocol
de belangrijkste innovatie was. Het was een voor Vlaanderen unieke overlegstructuur tussen
justitie en hulpverlening. Hier wordt toegelicht – en geïllustreerd – wat een dergelijk overleg
inhield, wat de mogelijkheden van dat overlegplatform waren in het licht van de preventie
van kindermishandeling en welke veiligheidsbuffers werden ingebouwd om ongewenste neveneffecten
te vermijden.
Het experiment werd gedurende de proefperiode wetenschappelijk gemonitord door de KU
Leuven. Een volledig overzicht van het Protocol, de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen
die eruit voortvloeiden, is te vinden in Op de Beeck, Put, Tans, Pleysier en Hermans
(2014). Uit die evaluatiestudie blijkt dat het casusgebonden overleg een zeer waardevolle
manier van werken was. Toch worden ook verschillende belangrijke aandachtspunten gesignaleerd.
In deze bijdrage wordt nader ingegaan op een van deze punten: de subjectiviteit
van het ‘noodzakelijkheidscriterium’ dat als basis voor de informatie-uitwisseling tijdens het
overleg werd gebruikt. Dat criterium is belangrijk bij het hanteren van het beroepsgeheim,
en dus cruciaal bij het preventieve gebruik van dat overlegplatform.